Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 12-05-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Matiging van een tussen partijen bedongen boete is op grond van artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) alleen mogelijk als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechter dient zijn bevoegdheid tot matiging terughoudend te hanteren. In dit verband heeft deze rechtbank in haar vonnis van 30 september 2009, NJF 2010, 34 gewezen op de parlementaire geschiedenis bij de artikelen 6:91-94 BW die met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter om een overeengekomen boete te matigen de volgende overwegingen bevat: - Men mag er op vertrouwen dat de rechter zal beseffen dat voor de verhouding van partijen het uitdrukkelijk overeengekomene in de eerste plaats bepalend is en dat de rechter dus van zijn bevoegdheid om in te grijpen spaarzaam gebruik behoort te maken. - De rechter moet de bevoegdheid tot matiging voorzichtig hanteren en niet al te snel tot matiging overgaan, hetgeen tot uitdrukking komt door de woorden “indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist”. - Het enkele feit dat de boete en de werkelijke schade uiteenlopen is onvoldoende om gebruik te maken van de matigingsbevoegdheid. - Bij de toepassing van het eerste lid van artikel 6:94 BW zal de rechter niet alleen moeten letten op het vermogensrechtelijk belang dat de schuldeiser bij nakoming heeft. Veelal wordt immers het boetebeding uitsluitend of mede gemaakt omdat het belang dat de schuldeiser bij nakoming heeft, niet op geld waardeerbaar is.

De Hoge Raad heeft de maatstaf van artikel 6:94 BW in zijn arrest van 24 april 2007, NJ 2007, 22 nader ingevuld. De rechter mag pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken als toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen.

(...) artikel 6:119a BW (...).

Op grond van voornoemd artikel dat een implementatie is van de EG-richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Richtlijn 2000/35/EG, PbEG L 200/35 d.d. 8 augustus 2000), is de wettelijke handelsrente van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties. Het begrip “handelstransactie” is in artikel 2, aanhef en onder 1 van deze richtlijn gedefinieerd als een “transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.” Het begrip “onderneming” is in artikel 2, aanhef en onder 1 van de richtlijn omschreven als “elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend.” Uit de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 2001/02, 28 239, nr. 3, p. 8-9) blijkt dat de wetgever het begrip “handelstransactie” heeft verbonden aan die transacties waarvoor een factuur moet worden uitgereikt.


Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl