Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek - boek 1 - personenrecht en familierecht
artikel 227 - rechtspraak

Onderwerp: MAN IS OUDER

Datum uitspraak: 21-04-2006
Rechtsgebied: Personen-en familierecht



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Anders dan de rechtbank heeft het hof geoordeeld dat tussen de man en [de dochter] wél family life bestaat in de zin van art. 8 EVRM. Dat gevoegd bij het feit van het donorschap heeft het hof geleid tot het oordeel dat de man ouder is in de zin van art. 1:227 BW en dat hij derhalve het door art. 798 Rv. vereiste rechtstreeks belang heeft bij zijn verzet tegen de adoptie (rov. 5.3-5.4).
Door adoptie wordt juridisch ouderschap gecreëerd en worden alle juridische banden met de oorspronkelijke ouder verbroken. Dit maakt dat adoptie met veel waarborgen moet zijn omgeven. De man stelt dat hij een rol wil en kan spelen in het leven van [de dochter], maar hij krijgt daarvoor vooralsnog weinig ruimte van de moeder en [verzoekster]. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het kind niets meer van de man in zijn hoedanigheid van ouder heeft te verwachten (rov. 5.5-5.8).
Op deze gronden heeft het hof de beide beschikkingen van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder en [verzoekster] alsnog afgewezen.

In de door het onderdeel bestreden overwegingen heeft het hof beoordeeld of de man in deze adoptieprocedure als belanghebbende in de zin van art. 798 Rv. kan worden aangemerkt. In aanmerking genomen dat de man wel de biologische vader van [de dochter] is, maar - als zaaddonor - niet haar verwekker, heeft het hof in dit verband terecht mede de eis gesteld dat tussen de man en [de dochter] sprake is van family life in de zin van art. 8 EVRM (vgl. HR 29 september 2000, nr. R99/171, NJ 2000, 654). Nadat het hof tot het oordeel was gekomen dat ook aan laatstbedoelde eis was voldaan heeft het, mede gelet op de wetsgeschiedenis als aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.16-2.19, terecht geoordeeld dat deze beide omstandigheden tezamen - biologisch vaderschap en family life van de man met [de dochter] - meebrengen dat de man ouder is in de zin van art. 1:227 lid 3 BW en derhalve het door art. 798 Rv. vereiste rechtstreekse belang heeft bij zijn verzet tegen de adoptie. Voor zover het onderdeel ook een motiveringsklacht bevat, kan deze evenmin doel treffen. Het oordeel van het hof dat tussen de man en [de dochter] family life bestaat - welk oordeel het hof heeft gegrond op het donorschap, de voor de conceptie gemaakte afspraken over het contact tussen de man en het kind na de geboorte en de reeds geruime tijd plaatsvindende omgang tussen hen beiden - is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dan het hof heeft gegeven.

Het onderdeel voert verder aan dat het de man niet is toegestaan [de dochter] te erkennen (waarmee het blijkbaar doelt op de beslissing in het hiervoor in 3.1 onder (iv) aangehaalde geding) en dat, mede op die grond, de man geen blokkerende positie mag innemen ten aanzien van het gerechtvaardigde verlangen van de moeder en [verzoekster] samen het juridisch ouderschap over [de dochter] te verkrijgen. Ook deze klacht gaat niet op omdat de vragen of de moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om toestemming tot erkenning van [de dochter] door de man te weigeren, en of [verzoekster] [de dochter] mag adopteren, onafhankelijk van elkaar moeten worden beantwoord.

Het antwoord op de vraag of de man, door zich tegen de adoptie te verzetten, een rol vervult die hem door partijen niet is toegedacht voordat tot donorinseminatie werd overgegaan, doet in dit verband niet terzake; hetzelfde geldt voor de klacht (voor zover begrijpelijk) dat de man, door zich tegen de adoptie te verzetten, zich een rol toe-eigent die hem niet is toegedacht.
Voor het geval het onderdeel, met de stelling dat de man zich een rol toe-eigent die hij in feite niet heeft, ook nog een motiveringsklacht bevat, faalt deze eveneens omdat alleszins begrijpelijk is dat het hof van oordeel was dat aan de door art. 1:227 lid 3 BW gestelde eis niet is voldaan, gezien de gebleken inzet van de man bij het opbouwen van family life met [de dochter], mede bezien in het licht van de houding die door de moeder en [verzoekster] is ingenomen tegenover de wens van de man een rol te spelen in het leven van [de dochter].


Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl